Tijdens het voorgesprek wijst de meneer, die in een bed in de kamer ligt, mij zijn handgeschreven briefje aan. Daarop staan zijn wensen. Het is een kort briefje, maar uit alles blijkt dat hij dit heeft vastgelegd om zijn vrouw en kinderen te ontzorgen.
Bovenaan het briefje staat dat er best gelachen mag worden. Ook wil meneer graag dat er iemand spreekt en is zijn wens een collecte voor de Nierstichting in plaats van bloemen. En een borrel met een bitterbal na de plechtigheid. “Jullie moeten het glas heffen op mijn leven” zegt hij.
Ik vraag nog een paar dingen en laat hen voorbeelden zien van rouwkaarten. Als we het over het rouwvervoer hebben, zegt de zoon “Pa zal ik je met de T1 naar het crematorium rijden?”. Meneer schudt zijn hoofd. Dat kan toch niet. Ik geef aan dat het, als de kist goed vaststaat, mag. Ze gaan er over nadenken. Wanneer ik afscheid neem, merk ik dat er een soort van opluchting is. Ze hebben nu een beeld bij wat er gebeurt na het overlijden.
Twee weken later gaat ’s nachts mijn telefoon. Meneer is overleden. Door het voorgesprek weet ik dat meneer overgebracht moet worden naar een uitvaartcentrum. Als ik samen met de familie wacht op de rouwauto, laat de zoon mij een digitale proef van de rouwkaart zien. Na het voorgesprek hebben zij met elkaar al veel dingen geregeld. Ze konden hun vader tenslotte nog vragen wat hij er van vond.
In de dagen tot aan de uitvaartplechtigheid overheerst de rust. Elke dag spreken we elkaar even en steeds zeggen ze mij dat ze zo blij zijn dat alles van tevoren besproken was. Daardoor konden ze nu alles zo mooi en in alle rust regelen.
Op de dag van de uitvaart wordt meneer door zijn zoon en schoonzoon in de rood/witte VW T1 naar het crematorium gereden, want dat wilde meneer toch wel graag!